Vanwege de toenemende vergrijzing en de personeelstekorten in de zorg doen uitvoerders van zorgwetten, zoals de gemeente, steeds meer een beroep op mantelzorgers. Daarbij wordt nogal eens verwezen naar het begrip ‘gebruikelijke zorg’. Daarmee wordt bedoeld dat het standaard is dat mensen die met elkaar samenleven dingen doen voor elkaar. Als je bijvoorbeeld samen in een huis woont, kook je voor elkaar en doe je elkaars was. Dat wordt dan gebruikelijke zorg genoemd. Dit is natuurlijk een heel lastig begrip, want wat is gebruikelijke zorg en mag dus gewoon verwacht worden van iemands naasten? Hoeveel zorg, en wát voor zorg? Want een extra portie koken voor iemand is echt iets anders dan iemand helpen met bijvoorbeeld douchen en naar de wc gaan.
Het is logisch dat instanties zoveel mogelijk willen laten doen door mantelzorgers. Dat scheelt immers geld. Maar die mantelzorgers hebben ook een eigen leven, met eigen verplichtingen en behoeften. Het is daarom belangrijk dat mantelzorgers hun grenzen bewaken en niet ongemerkt steeds meer taken krijgen – en meer doen dan ze eigenlijk willen of goed voor ze is. Want mantelzorg kan ook té zwaar worden en leiden tot een burn-out of andere gezondheidsklachten. Ga hierover zo nodig in gesprek met de betrokken instantie. Vraag eventueel een verklaring van de huisarts als grenzen overschreden dreigen te worden.
Als degene die mantelzorg ontvangt ook hulp krijgt via de Wet maatschappelijke ondersteuning, heeft de gemeente een wettelijke opdracht om waar nodig na te gaan of een mantelzorger ondersteuning nodig heeft om de taken te kunnen volhouden. Denk bij die ondersteuning bijvoorbeeld aan respijtzorg. Als de mantelzorg te zwaar wordt, kan bij de gemeente extra hulp worden aangevraagd op grond van de Wmo.