Na een dwarslaesie of een caudalaesie krijgt ongeveer de helft van de mensen problemen met de blaas en met plassen. Of je aandrang voelt of (gedeeltelijk) controle hebt over het plassen heeft te maken met de compleetheid of incompleetheid van de dwarslaesie.
De volgende blaasproblemen kunnen – ook in combinatie – voorkomen:
1. Het niet kunnen leeg plassen van de blaas (retentie).
De blaas kan niet meer goed samenknijpen. Bij een slappe blaas kan ook de sluitspier niet goed sluiten. Omdat de urine er niet (in zijn geheel) uitkomt, raakt de blaas overvol. De blaas kan dan gaan lekken, vooral ook bij fysieke inspanning of bij hoesten. Verder kan de druk in de blaas te hoog worden. Een slappe blaas komt vaak voor bij een lage dwarslaesie of een caudalaesie.
2. Het niet kunnen ophouden van de urine (incontinentie).
De blaas kan zich spontaan legen, ook op momenten dat je dit niet graag wilt. Dit noemen we een overactieve of reflex blaas. In deze situatie kan ook de sluitspier niet goed sluiten. Vaak blijft er urine in de blaas achter. De overactieve blaas komt vooral voor bij een hoge dwarslaesies.
Blaasproblemen kunnen leiden tot blaasinfecties, beschadiging van de blaas en nieren, blaas- en nierstenen of andere complicaties. Voldoende drinken en op tijd katheteriseren kan helpen om de kans op deze problemen kleiner te maken. Ook gebruiken mensen cranberry sap of cranberry capsules maar hiervan is geen effect in onderzoek aangetoond.
Hoe ernstig de blaasproblemen zijn, kan onderzocht worden door:
Het bepalen van hoeveel urine er in de blaas achterblijft (residubepaling). Dit kan met een echo of door katheterisatie na het plassen.
Een urinetest bij urineweginfecties.
Het (video) urodynamisch onderzoek waarmee de urinestroom, het restant na het plassen, de druk in de blaas en de activiteit van de bekkenbodem wordt gemeten.